de troost poli
  • home
  • counselling & therapie
    • verlies- en rouwtherapie
    • geestelijke zorg
  • vieren & herdenken
    • huwelijksvieringen
    • uitvaarten
  • poëzie & proza
    • klassieke sonnetten
    • gedichtenreeksen >
      • verpleeghuispsalmen
      • waken
      • banale mythen
      • tien gedichten voor Maria
    • losse gedichten
    • korte verhalen
    • kerstverhalen
    • columns zorg
    • columns zelfspot
  • studie & onderzoek
    • liturgische handschriften
    • Cornelis van Wijkerslooth
    • ethiek in de zorg
    • hoogbegaafdheid
    • astronomie en ruimtevaart
  • iets over mij
  • contact
Christian van Zitteren
  Counselling en therapie bij levenspijn, zinloosheid en verlies

Fietstassen met camouflage-motief

14/10/2009

0 Opmerkingen

 
Picture
​Zoals je sinterklaas herkent aan staf en mijter, de paashaas aan zijn uitgelopen eieren en hare majesteit aan heur royale kapsel, zo herken je mensen die zuchten onder hun levensavond aan fietstassen. Geen weldenkend mens door wiens aderen ook nog maar één druppel levenslust sijpelt, overweegt serieus de aanschaf van dergelijke attributen. Wie immers jong is, torst alles mee in een rugzak. Wie voor sloof gehouden wordt, hangt het stuur vol met boodschappentassen tot men onverhoeds onder een vrachtwagencombinatie verdwijnt. Wie zich belangrijk waant, zeult zijn leven met zich mee in een koffertje waarop men elke morgen moeten gaan zitten om al zijn importantie erin geperst te krijgen. Maar we zijn nooit zó hulpbehoevend dat we fietstassen nodig hebben.

Sinds vorige week heb ik fietstassen. Ik heb er eens goed op gelet: sindsdien word ik aangekeken alsof ik eigenlijk gecondoleerd zou moeten worden. Zelfs door mensen die jaren ouder zijn dan ik. Misschien is het mijn blik. Er ging nogal wat innerlijke strijd aan vooraf, dat laat zich raden. Een mens heeft een gezonde schaamte voor zijn staat van hulpbehoevendheid, zeker wanneer die al zo ver gevorderd blijkt te zijn. Je gaat er het liefst aan voorbij, maar het moment dat je zelf fietstassen nodig hebt, is altijd dichterbij dan je zelf wilt toegeven. En wanneer je je uiteindelijk schoorvoetend bij het onvermijdelijke hebt neergelegd, is het leed nog lang niet geleden. O nee, dan begint de ellende pas goed.

Fietstassen hebben namelijk niet de eigenschap uit het niets op te duiken. Je moet dus naar een winkel. Ik meende daarvoor bij een psycho-geriatrische speciaalzaak te moeten zijn, opgewekt van aard als ik immers ben, maar tot mijn verbazing bleken ze deze ook in normale fietsenwinkels te verstrekken, waar je zonder gêne naar binnen durft te stappen. Dat was een hele geruststelling, want ik had me al ernstig voorbereid op de bejegening die me ten deel zou gaan vallen van zo’n jong ding dat te hard tegen me zou gaan praten: “Zo, dus wij hebben fietstassen nodig? Wij hebben onze verwijsbrief toch niet vergeten hè?” Waarna ik voorovergebogen als een beschuldigde kleuter van schrik mijn plas zou laten lopen.

En dan komt onvermijdelijk het moment waarop er gekozen moet worden. Het is een hele verantwoordelijkheid, en die voel je dan ook op je schouders drukken. Een verkeerde beslissing, genomen in een oogwenk, kan immers dramatische gevolgen hebben waaronder je de rest van je leven gebukt gaat. Naarmate je langer op deze aarde rondloopt, raak je daar steeds meer van doordrongen. Mijn wederhelft, die een paar jaar jonger en wijzer is, maar vooral een stuk praktischer is ingesteld, had meteen leuke, fris ogende fietstassen met hippe bloemen erop. Met pretoogjes probeerde ze me die te laten zien. Arme vrouw. Het had weinig effect. Mistroostig stond ik naar het schap te kijken waar de ‘mannentassen’ uitgestald waren. Kleuren en motieven genoeg, daar niet van.

Mijn blik werd getrokken naar fietstassen met een camouflage-motief. Maar werkelijk, iemand met een respectabele betrekking, die de veertig nadert, en nog steeds leeft in de veronderstelling dat hij Rambo is, moet zich serieus laten nakijken. Bovendien heb ik nog nooit een kloeke oorlogsfilm gezien waarin plots in het heetst van de strijd de hoofdpersoon vanachter een brandend gebouw dwars door een kogelregen razendsnel komt aanfietsen, geholpen door een gecamoufleerde fietstas. Het was bespottelijk. In mijn kledingkast hangt, moet ik met enige schaamte bekennen, een camouflagepak, en de mensen die het goed met me voorhebben, raden me stellig af dat aan te trekken. En ze hebben gelijk. Ik ben niet eens in dienst geweest. Wat een malligheid.

Uiteindelijk werd het een vrolijke zwarte. Van stevig canvas. Hij paste inderdaad goed bij de zwarte transportfiets die ik al enkele jaren bereed. Nadat ik fiets en tassen had samengevoegd was ik niet eens ontevreden over het imago dat het geheel uitstraalde. De psyche is een machtig apparaat. Het behoedt je voor veel verdriet door je waarneming te begoochelen. Verder troostte ik me met de gedachte dat fietstassen geen doel in zichzelf zijn. Welbeschouwd zijn ze te vergelijken met rollators, stoma’s en kunstgebitten. Na een tijdje weet je niet beter meer, en ben je een vrolijker en tevredener mens. Maar je hebt wel ingeleverd. En die wetenschap blijft knagen. Want ergens in je achterhoofd zit vaag nog de herinnering aan de tijd dat je zonder kon.

Zolang ik nog betaalde arbeid moet verrichten, en volgens de huidige diagnose is dat nog zo’n slordige zesentwintig jaar, zullen fietstas en ik aan elkaar vergroeid zijn. Ik zal er mijn gezonde, donkerbruine boterhammen in vervoeren, het daarbij behorende appeltje en een fles bronwater. En terwijl ik me met die verantwoorde spullen achterop dagelijks het apenzuur trap, blijf ik denken aan pizza’s van ongehoorde diameter en bier in onfatsoenlijke hoeveelheden, en doe ik net alsof ik nog zo jong ben dat ik geen fietstassen heb. Want dat is zonder enige twijfel het grootste voordeel van die dingen: ze hangen op de bagagedrager, dus je hoeft ze niet te zien.

0 Opmerkingen

Het haar in mijn oor

13/10/2009

0 Opmerkingen

 
Picture
​Het begon met zoiets simpels als een haar. Een onsmakelijk dikke, zwarte haar, dat wel. Hij priemde uit mijn oor. Langzaam boog ik me voorover naar de badkamerspiegel tot het puntje van mijn neus vochtig werd, in de hoop door de ochtendmist in mijn hoofd of de neergeslagen stoom op de spiegel in de luren gelegd te zijn, fronste mijn wenkbrauwen, spande mijn oogspieren aan tot ze pijn deden, en knikte uiteindelijk gelaten. Ja, het was onvermijdelijk en onomkeerbaar. Een hele minuut lang bleef ik roerloos loeren naar het tragische natuurverschijnsel, en toen drong de gruwelijke waarheid met al zijn consequenties tot me door. ‘Ik ga dood!’ De adem stokte me in de keel. ‘Ik word oud en ziek en sterf een afschuwelijke dood. En niet pas in een onzichtbare toekomst, maar hier en nu.’ Hoofdschuddend wankelde ik achteruit en liet me langzaam zakken op de toiletpot. ‘Ik ben nog veel te jong om dood te gaan,’ jammerde ik zacht. Even overwoog ik om er dan maar ogenblikkelijk, nog voor het journaal van acht uur, een eind aan te maken, om de verdere aftakeling voor te blijven. Maar nee, ik zou vechten. Ik mocht me niet zomaar neerleggen bij dit onrechtvaardige vonnis.

Om te beginnen moesten er vanzelfsprekend mensen in kennis gesteld worden. Vastberaden begon ik enkele lijstjes te maken. Allereerst een klein rijtje met de zogenoemde dierbaren die ik het voorzichtig en tactvol zou moeten brengen, vervolgens een wat grotere opsomming van lieden die niet de gehele waarheid meteen hoefden te kennen, maar wel met enige omzichtigheid benaderd moesten worden, en als laatste de groep die slechts een algemene kennisgeving behoefde. Moest ik mijn werk opzeggen? Beter nog van niet. Wellicht mocht ik nog hoop koesteren. Ik besloot het lot te tarten. Met hernieuwde energie trok ik één voor één de lades open en zocht koortsachtig naar een pincet. Misschien was het nog niet te laat. Misschien was het een incident, misschien was het… Maar, nee, het was allemaal tevergeefs. Het had helemaal geen zin. Terug voor de spiegel ontwaarde ik niet één haar, maar twee, drie, zelfs vier haren, en uiteindelijk hele bussels. En ze staken niet alleen uit mijn oor. Nee hoor, ze bleken opeens overal wortel te hebben geschoten. In mijn oor, óp mijn oor, in mijn neus, óp mijn neus, en mijn wenkbrauwen vertoonden inmiddels onfatsoenlijke, borstelige wildgroei… er was waarachtig geen beginnen aan. Hoe had ik al die tijd zo blind kunnen zijn? Hoelang had ik in ontkenning geleefd? Verslagen liet ik mijn rechterhand met daarin de pincet als een naïef symbool van mijn voormalige overmoedigheid zakken. Ik moest het wel onder ogen zien. Ik was opgegeven.

Onwillekeurig schuifelde een onafzienbare stoet horrelende ouden van dagen aan mijn geestesoog voorbij. Een opdringerige roedel die collectief gekenmerkt werd door ziekte, pijn, gebrek, opgelapte hulpstukken en vooral veel overtollig haar op gênante plaatsen. Ik zag wijlen mijn grootouders, die weliswaar vriendelijk en attent waren geweest, maar objectief gezien door vadertje tijd toch ook met een onappetijtelijk voorkomen geslagen waren. Samenstelling en kleur van het oorhaar van mijn grootvader van vaders kant waren jaren onderwerp van venijnige achterklap geweest en de schijnbaar niet uitknijpbare mee-eters van mijn grootvader van moeders zijde hadden de niet aflatende aandacht van de dorpsoudsten getrokken. Ze hadden de dood in hun ogen gehad, en ik was als zij. Dat was de les van deze ochtend. Hoeveel mensen hadden inmiddels naar mij gekeken met de meewarige blik die ikzelf richting bejaarden wierp? Het was onverdraaglijk.

Ik moest nog veertig worden, maar hoorde Magere Hein al duchtig aan de poort rammelen. Je ving wel eens dergelijke verhalen op, maar die waren altijd ongedefinieerd, ze gingen altijd over íemand, érgens, óoit. En plots heb je het zelf. Zonder voorafgaande waarschuwing kijk je op een apokalyptische ochtend in je badkamerspiegel en staar je de dood in de ogen, en de dood grijnst terug. De dood heeft bovendien, in weerwil van de populaire overlevering, haar. Veel haar. Het is ook niet van dat leuke, donzige nesthaar, waardoor mensen zich over je zouden willen ontfermen. Het zijn dikke, stugge stekels waar alleen de producent van staalborstels mee geholpen is. Mensen met dergelijk haar worden naar een asiel gebracht, ver buiten de bebouwde kom. Dat is algemeen bekend.

Inmiddels weet ik dat ze onuitroeibaar zijn. Uitrukken is een even zinloze als pijnlijke handeling. Met verdubbelde kracht en afmeting nemen ze revanche. En snel ook. Ik zal waarschijnlijk in ras tempo dichtgroeien, tot ik uiteindelijk compleet overwoekerd de groeve ingedragen wordt. Het is belachelijk. De menselijke aftakeling is een flagrante schending van de evolutionaire wetten. Hoe verder het leven voortschrijdt, des te méér je op een aap gaat lijken, in plaats van minder. Of dit opgevat mag worden als een definitief bewijs dat Darwin de plank lelijk misgeslagen heeft, of dat ouderdom en dood ten diepste tegennatuurlijk zijn, durfde ik die desolate ochtend niet vast te stellen. Ik voelde me alleen en verraden, rukte voor de goede orde toch maar een brutale stoppel uit mijn neus en sjokte zuchtend de trap af. De hele week bleef het bewolkt.

0 Opmerkingen

    Columns Zelfspot
    ​

    Author

    Christian van Zitteren
    geestelijk verzorger
    verlies- en rouwtherapeut
    theoloog
    ​historicus

    Archives

    Oktober 2009

    Categories

    Alles

    RSS-feed

Powered by Maak je eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.